Pieter Codde (1599-1678) - Painter, poet and lutenist - Christmas 1663 (Amsterdam lockdown-plague)
Pieter Codde - Painter, poet and lutenist Barentje Willems - Paula Bär-Giese - sopraan Pieter Jacobsz. Codde - Hans Meijer - luit Joachim van den Hove - Griensliefs & Soet Robert Het is een Roos ontsprongen & Een kint gheboren in Bethlehem Nicolaes Vallet - La Vallette Schoenlapperken Pieter Codde was the son of the paalknecht Jacob Codde (born 1567/1568 and buried on 25 November 1625). He, together with his sister Claer and his brother Jan Jacosz. bought silver at his father's sale (but not art). He was baptized on 11 December 1599 and was betrothed to Marijtje Arends van Hoorn (baptized in the O.K. on 31 March 1605) on 27 October 1623. She was the daughter of Substitute Haen. On 25 April 1624, Pieter Jacobsz., painter, and Maritje Arents had their daughter Clara baptized in the O.K. in the presence of Jacob Pietersz. (the painter's father) and Lubbert Dircks. A paalknecht was a minor municipal job that involved the collection of an excise fee collected from boats that docked at the Nieuwe Brug near the Dam. At the latest in 1628 Codde rented a house in the Jodenbreestraat, in 1631 his capital was estimated only 1,000 guilders, a few years later, according to an inventory of 02/05/1636 he was the owner of an extensive collection of paintings. On the eve of the Twelfth Night of Epiphany, on January 6, 1636, Pieter Codde and Marritgen Arents Schilt spent the evening with another couple - Jan Pieterszn van Rijn and Cornelia Christien. The two man drank heavily and on the couple's return home, Pieter Codde attacked attacked and raped their twenty-two year old servant girl, Aefge Jans, in the kitchen. When confronted with his behavior, Codde said that his wife is jealous. During his interrogation Codde said he was so drunk that he simply could not recall what had happened that night. The next day, three women (stadsvroedvrouwen) in the service of the city magistrates, came to examine Aefge Jans in the torture chamber (pijnkamer) but found no evidence of rape. This affair led to Pieter Codde's separation from his wife. Codde wrote his final will at the age of seventy October 8, 1669. Codde also willed a large some of his property to his maid-servant Barentje Willems, with the wish that she be well cared for. Het is een Roos ontsprongen, Wt eenen wortel zart, Als ons die oude songen, Wt Iesse quam die arth, En heeft een bloemken bracht, Midden inden winter Wel in die halve nacht. Dat roosken dat ick meine, So ons dit bloemken bracht, Is Maria die reine, Daer van Isaias sagt, Wt Godes eewigen raet, Heeft sy een kindt gebaert, Blievend een reyne Maeght. Lof, eer sy Godt den Vader, Den Soon en heylig Geest, Maria Godes Moeder, V hulpe ons doch leist, En bidt u lieven soon, Dat hy door sijn verdienst’ schoon, Ons voert in s’hemels throon. Een kint gheboren in Bethlehem verblidet alle Jerusalem Amor, amor! quam dulcis est amor! Die sone die nam die menscheit aen, die bi den vader comen can. Amor, enz. Si leiden in een cribbekijn, des ewighen vaders sonekijn. Amor, enz. Die menschen in der eerden mede ende die ghelovighen creghen den vrede. De meeste Hollanders vierden de Kerst in de Gouden Eeuw thuis met wat snoepgoed en extra kerkbezoeken als hun werk dat tenminste toeliet, want vrije dagen kregen ze er niet voor. De Dordtse Synode van 1574 maande de kerken af te zien van versieringen met ‘een vuile webbe van heidens bijgeloof’. Het gevolg was dat de protestanten de Kerst gezellig gingen vieren in de rijkversierde katholieke kerken, of onchristelijk vertier op straat zochten en dat was natuurlijk ook niet de bedoeling van de bewakers van de Leer. Daarom werd het verbod vier jaar later herroepen. Gelovigen werden gemaand om met nutteloze en schadelijke activiteiten te stoppen en zich tijdens de Kerst in de kerk met heilige en zinvolle zaken bezig te houden. De Dordse Synode van 1618/1619 ging nog verder en verklaarde dat ook de dag na Kerst gewijd moest worden aan Christus en zo ontstond de Tweede Kerstdag. Een protestantse uitvinding dus, die in katholieke landen als Frankrijk en België nooit werd opgepikt. Voorman van de Naderende Reformatie, Voetius, vond de Kerstviering maar niets, maar predikte op die dag wel omwille van de lieve vrede. Zijn leerling Koelman ging er met gestrekt been in en hamerde er op dat Kerst een menselijke uitvinding was, waarover nergens iets in het Nieuwe Testament terug te vinden is. Hij vond het onderhouden van feestdagen ‘joods, heidens en rooms’. Maar daar hadden de gelovigen geen boodschap aan en de ‘zoogenaamde feestdagen’ hielden stand. De voorstanders van de kerstfeestviering binnen de afgescheiden kerken kregen de overhand. Zij waren van mening dat het onderhouden van de kerstdagen, die door de 17e-eeuwse Dordtse Synode waren voorgeschreven, een goede traditie was. De oorspronkelijke bepaling over het onderhouden van de ”Christ-dagh” uit de Dordtse Kerkorde werd hersteld en aanvaard en zo vieren de protestanten de heidense Kerstdagen tot op de dag van vandaag.
Pieter Codde - Painter, poet and lutenist Barentje Willems - Paula Bär-Giese - sopraan Pieter Jacobsz. Codde - Hans Meijer - luit Joachim van den Hove - Griensliefs & Soet Robert Het is een Roos ontsprongen & Een kint gheboren in Bethlehem Nicolaes Vallet - La Vallette Schoenlapperken Pieter Codde was the son of the paalknecht Jacob Codde (born 1567/1568 and buried on 25 November 1625). He, together with his sister Claer and his brother Jan Jacosz. bought silver at his father's sale (but not art). He was baptized on 11 December 1599 and was betrothed to Marijtje Arends van Hoorn (baptized in the O.K. on 31 March 1605) on 27 October 1623. She was the daughter of Substitute Haen. On 25 April 1624, Pieter Jacobsz., painter, and Maritje Arents had their daughter Clara baptized in the O.K. in the presence of Jacob Pietersz. (the painter's father) and Lubbert Dircks. A paalknecht was a minor municipal job that involved the collection of an excise fee collected from boats that docked at the Nieuwe Brug near the Dam. At the latest in 1628 Codde rented a house in the Jodenbreestraat, in 1631 his capital was estimated only 1,000 guilders, a few years later, according to an inventory of 02/05/1636 he was the owner of an extensive collection of paintings. On the eve of the Twelfth Night of Epiphany, on January 6, 1636, Pieter Codde and Marritgen Arents Schilt spent the evening with another couple - Jan Pieterszn van Rijn and Cornelia Christien. The two man drank heavily and on the couple's return home, Pieter Codde attacked attacked and raped their twenty-two year old servant girl, Aefge Jans, in the kitchen. When confronted with his behavior, Codde said that his wife is jealous. During his interrogation Codde said he was so drunk that he simply could not recall what had happened that night. The next day, three women (stadsvroedvrouwen) in the service of the city magistrates, came to examine Aefge Jans in the torture chamber (pijnkamer) but found no evidence of rape. This affair led to Pieter Codde's separation from his wife. Codde wrote his final will at the age of seventy October 8, 1669. Codde also willed a large some of his property to his maid-servant Barentje Willems, with the wish that she be well cared for. Het is een Roos ontsprongen, Wt eenen wortel zart, Als ons die oude songen, Wt Iesse quam die arth, En heeft een bloemken bracht, Midden inden winter Wel in die halve nacht. Dat roosken dat ick meine, So ons dit bloemken bracht, Is Maria die reine, Daer van Isaias sagt, Wt Godes eewigen raet, Heeft sy een kindt gebaert, Blievend een reyne Maeght. Lof, eer sy Godt den Vader, Den Soon en heylig Geest, Maria Godes Moeder, V hulpe ons doch leist, En bidt u lieven soon, Dat hy door sijn verdienst’ schoon, Ons voert in s’hemels throon. Een kint gheboren in Bethlehem verblidet alle Jerusalem Amor, amor! quam dulcis est amor! Die sone die nam die menscheit aen, die bi den vader comen can. Amor, enz. Si leiden in een cribbekijn, des ewighen vaders sonekijn. Amor, enz. Die menschen in der eerden mede ende die ghelovighen creghen den vrede. De meeste Hollanders vierden de Kerst in de Gouden Eeuw thuis met wat snoepgoed en extra kerkbezoeken als hun werk dat tenminste toeliet, want vrije dagen kregen ze er niet voor. De Dordtse Synode van 1574 maande de kerken af te zien van versieringen met ‘een vuile webbe van heidens bijgeloof’. Het gevolg was dat de protestanten de Kerst gezellig gingen vieren in de rijkversierde katholieke kerken, of onchristelijk vertier op straat zochten en dat was natuurlijk ook niet de bedoeling van de bewakers van de Leer. Daarom werd het verbod vier jaar later herroepen. Gelovigen werden gemaand om met nutteloze en schadelijke activiteiten te stoppen en zich tijdens de Kerst in de kerk met heilige en zinvolle zaken bezig te houden. De Dordse Synode van 1618/1619 ging nog verder en verklaarde dat ook de dag na Kerst gewijd moest worden aan Christus en zo ontstond de Tweede Kerstdag. Een protestantse uitvinding dus, die in katholieke landen als Frankrijk en België nooit werd opgepikt. Voorman van de Naderende Reformatie, Voetius, vond de Kerstviering maar niets, maar predikte op die dag wel omwille van de lieve vrede. Zijn leerling Koelman ging er met gestrekt been in en hamerde er op dat Kerst een menselijke uitvinding was, waarover nergens iets in het Nieuwe Testament terug te vinden is. Hij vond het onderhouden van feestdagen ‘joods, heidens en rooms’. Maar daar hadden de gelovigen geen boodschap aan en de ‘zoogenaamde feestdagen’ hielden stand. De voorstanders van de kerstfeestviering binnen de afgescheiden kerken kregen de overhand. Zij waren van mening dat het onderhouden van de kerstdagen, die door de 17e-eeuwse Dordtse Synode waren voorgeschreven, een goede traditie was. De oorspronkelijke bepaling over het onderhouden van de ”Christ-dagh” uit de Dordtse Kerkorde werd hersteld en aanvaard en zo vieren de protestanten de heidense Kerstdagen tot op de dag van vandaag.